‘Nee, het hoeft echt niet.’
Ik zag het gestreste kind op de laatste vakantiedag al voor me, vanwege een leesbingo die ze eerst niet boeiend vond maar bij nader inzien toch graag had willen doen; maar na de derde keer vragen liet ik het los, geen interesse, ook prima.
Gelezen werd er des te meer, de dochter ontdekte de Heksje Lilly reeks, spannende avonturen over een meisje dat met een heksensprong naar het verleden kan reizen. De dunne boekjes voor in één avond uit waar ze een maand geleden om vroeg werden zo dikke boeken voor in één avond uit, want te spannend om weg te leggen. Fijn dat de wekker de volgende ochtend dan even zijn mond houdt.
Met de intrinsieke leesmotivatie zit het dus wel snor. Deze intrinsieke motivatie zou juist kunnen afnemen, volgens een bekende theorie, door het geven van een extrinsieke beloning, bijvoorbeeld, een complimentje of cadeautje bij een volle leesbingokaart. Alfie Kohn, de bekendste propagandist van dit idee, zegt zelfs heel stellig: “The bottom line is that any approach that offers a reward for better performance is destined to be ineffective.”
Dan zou zo’n leesbingo dus nooit een goed idee zijn, maar in de herfstvakantie werkte het voor mijn dochter juist als een trein. Hoe zit dat?
Het effect van beloningen op motivatie blijkt lang niet zo zwart wit als Alfie Kohn beweert. Een saaie taak belonen, denk aan lopende band werk, heeft namelijk wel effect, omdat sommige klussen nu eenmaal weinig intrinsieke motivatie teweeg brengen. Leren lezen is, als je er net mee begint, voor veel kinderen wel spannend en interessant, maar toch vooral erg vermoeiend. Na veel oefenen wordt het leuk, en ontstaat mettertijd de intrinsieke motivatie. Die periode van vermoeienis en moeten oefenen kun je prima leuk maken door extrinsieke motivatie, bijvoorbeeld door een leesbingo.
Als het lezen eenmaal soepel gaat wil je over naar het koesteren van de intrinsieke motivatie, de beloning zit hem dan in het verhaal, dat ze als het goed is met kleine oogjes onder het dekbed toch per se uit willen lezen. Uiteindelijk wil je het met kinderen dan ook hebben over wát ze lezen, niet over hoe ze lezen.
Een paar jaar geleden stuitte ik op de boeken van de Amerikaanse Donalyn Miller, bijgenaamd ‘The book whisperer’. Een kind dat niet van lezen houdt heeft het juiste boek nog niet gevonden, dat wordt vaker gezegd. Miller heeft nauwkeurig uitgezocht hoe ze dat dan doet, het tot leven wekken van de soms sluimerende lezer in ieder kind.
Een essentieel element is het praten over boeken. Fervente lezers vertellen over hun favorieten, ze geven elkaar tips, willen anderen aansteken met hun enthousiasme. Niet door zorgvuldig voorbereide boekbesprekingen maar korter en spontaner, meer zoals je dat doet als je met vrienden zit te eten.
Een ander belangrijk aspect van een geslaagd leesleven is het vooruitplannen. Een beetje lezer heeft altijd wel een boek klaarliggen, bij kinderen kun je die gewoonte cultiveren. Miller doet dit door het maken van leesplannen voor de vakanties, ze laat kinderen opschrijven wat ze willen lezen, en reflecteert hier nadien op.
Afgelopen vakantie ervoer ik zelf het verschil. De leerlingen aan wie ik een boekenbingo had meegegeven hebben elke dag gelezen, maar hadden het na de vakantie vooral over waar ze lazen, ‘buiten lezen was wel koud, want ik zat in de schaduw’. De kinderen die een boek mee naar huis namen reflecteerden op de inhoud ervan. Zo ging een meisje uit groep 6 naar huis met ‘Strijd om de kathedraal’, van Jaques Vriens, een boek dat haar vriendinnen bestempelden als ‘veel te moeilijk voor jou’. Ze volhardde in haar keuze, en wilde na de vakantie van alles weten over de middeleeuwen, kathedralen en het Christendom, waarna ze zich, met haar vriendinnen, waagde aan andere uitdagende boeken. Daar kun je alleen maar heel gelukkig van worden.
Evenwicht dus, dat is, zoals zo vaak, waar we naar zoeken. Belonen van oefenen als dat goed werkt, en verder veel praten over boeken, samen lezen en verschillende soorten boeken uitproberen om zo nog lang en gelukkig lezend te leven.